Schaduw over Texel Hoofdstuk 5

Met indrukwekkende nauwkeurigheid gooit Frans een
klein rood balletje precies op een vlekje op de wand
van de hotelkamer. Hotelkamer nummer 13 hebben
ze toegewezen gekregen van de politie, met de
opdracht om in ieder geval voorlopig in de buurt van
de kamer te blijven.
Nummer 13, het ongeluksgetal, het had Anita een nog
hardere huilbui bezorgd. Volgens haar het bewijs dat
het helemaal mis is met Sara.
Liggend op bed gooit hij precies hard genoeg om
alleen maar zijn hand omhoog te hoeven houden om
het balletje weer te vangen. Dit herhaalt zich al zeker
dertig keer achter elkaar. Steeds dezelfde beweging.
Hij kan dit uren volhouden. Als kind al kon hij
eindeloos hetzelfde spelletje spelen waarbij hij
dezelfde bewegingen bleef herhalen. Het liefst alleen
en meestal als hij nergens meer aan wilde denken.
‘Vluchten zonder rennen’ noemde zijn moeder het
vroeger als ze hem ergens zo aantrof. Het snikkende
geluid dat uit een hoek van de kamer komt, houdt
hem uit de trance waar hij gewoonlijk na een paar
minuten van repeterende bewegingen in komt. Hij
probeert zich harder te concentreren op het balletje
en de bewegingen die hij maakt, maar het huilen
maakt hem kwaad. Met een ruk komt hij omhoog en
hij kijkt naar Anita die dubbelgevouwen in een stoel
zit. Haar bovenlichaam rust op haar benen en bij elke
snik beweegt haar rug in hetzelfde ritme als het
geluid. Haar zo te zien, een en al verdriet, verjaagt
zijn boosheid. Hij staat op en loopt naar haar toe.
Als hij voor haar staat zakt hij door zijn knieën en hij gaat
voor haar op de grond zitten. Dan pakt hij haar hoofd
in zijn beide handen en brengt hij zijn mond bij haar
oor. Zachtjes fluistert hij: ‘Niet huilen. Rustig maar,
alles komt goed.’
Met een ruk komt ze omhoog en ze kijkt hem aan met
een felle blik in haar ogen.
‘Hoezo, het komt goed, hoe weet jij dat nou?’
‘Dat denk ik… nee, ik weet het zeker. Er is niks
vervelends met Sara gebeurd, echt… ik weet het
zeker.’
Een paar seconden blijft het stil, de blik in haar ogen
is onveranderd en dan schreeuwt ze: ‘Dat weet jij
zeker? Alsof het jou ook maar een donder
interesseert. Je hebt haar toch ook geen seconde
gemist toen jeugdzorg haar bij ons weg heeft gehaald.
Je had liever gehad dat ze nooit meer terug was
gekomen… toch?’
De boosheid die hij net kwijt was voelt hij nu weer
terugkomen.
‘Kappen, Anita, Je weet dat dit niet waar is.’
Hij hoort zelf dat zijn woorden niet heel overtuigend uit
zijn mond komen. Het klopt dat hij nooit een kind heeft
gewild en het klopt dat hij haar in het jaar dat ze uit
huis was geplaatst niet heeft gemist. Ze was beter af
in een pleeggezin, dat wist hij zeker. Toen ze na een
jaar weer naar huis mocht heeft hij eindeloos op Anita
ingepraat om toch vooral voorgoed een pleeggezin
voor Sara te zoeken. Dat zij niet de ouders waren die
ze verdiende, ze verdiende zoveel beter. Anita wilde
er niets van weten en hij kwam langzaam tot het besef
dat zij Sara nooit zou afstaan. Dat was het moment
dat hij zich realiseerde dat hij een plan moest
verzinnen, een plan dat ervoor zou zorgen dat Sara
een beter leven zou krijgen. Dat plan begon de
afgelopen weken eindelijk vorm te krijgen maar de
puntjes moesten nog op de i. Dat zijn handlanger
blijkbaar zonder hem het plan al tot uitvoer heeft
gebracht kwam voor hem volkomen onverwacht. Hij
moet dan ook zo snel mogelijk met hem in contact
komen, zeker weten dat alles goed is gegaan en dat
Sara veilig is. Zonder nog iets te zeggen, staat hij op
en hij loopt naar de deur. Als hij de deur opendoet,
kijkt hij de gang in. Aan beide kanten ziet hij dat de
gang leeg is. Hij stapt resoluut de kamer uit en loopt
richting het bordje waarop ‘nooduitgang’ staat. De
witte pijl op het groene bordje wijst naar de trap
omhoog. In een paar stappen is hij boven, hij bedenkt
zich niet en duwt de nooddeur open. Een harde,
koude wind waait in zijn gezicht. In een flits ziet hij dat
het politiebusje dat vanmorgen nog voor het hotel
stond er nu niet meer staat. Dit geeft hem de moed
om via de buitentrap naar beneden te rennen. Zo
onopvallend mogelijk loopt hij door de tuin van het
hotel, de capuchon van zijn hoody zo ver mogelijk
over zijn hoofd getrokken. Op straat kijkt hij nog eens
om richting het hotel; niemand lijkt hem in de gaten te
hebben. Dan zet hij het op een lopen.
Als hij het erf op stapt komt een herdershond hem
blaffend tegemoet om halverwege het pad tot stilstand
te komen. Het touw waaraan hij vastligt geeft hem de
ruimte om zo’n 5 meter het erf op te rennen. Voor
Frans een teken dat Johan waarschijnlijk niet thuis is,
anders zou Boris loslopen. Met zijn handen
vooruitgestoken komt hij de hond tegemoet en hij
geeft hem zijn gebruikelijke begroeting. ‘Dag ouwe
reus. Waar is de baas dan?’ Terwijl hij Boris blijft
aaien kijkt hij richting de boerderij van Johan. Zijn auto
staat niet op het erf. Frans aait Boris nog eens over
zijn kop en loopt door naar de achterkant van de
boerderij. In de schuur vist hij een sleutel uit een klein
kistje dat verstopt is achter een kast en dan gaat hij
via de achterdeur naar binnen. Voor de zekerheid
roept hij hard: ‘Johan?’
Even wacht hij of er ergens uit het huis een geluid
terugkomt maar behalve het tikken van de antieke
klok die aan de muur in de keuken hangt, hoort hij
niks. Hij loopt door naar de koelkast, trekt hem open
en pakt een pak jus d’orange, dat in de deur staat.
Met het pak aan zijn mond loopt hij door naar de trap
in de gang en al drinkend loopt hij naar boven. Op de
overloop ziet hij dat de deur van de slaapkamer van
Johan openstaat, zijn bed is opgemaakt en het raam
staat open. Hij opent de deur van de badkamer en
ziet dat de grond onder de douche nog nat is. Heel
lang zal hij dus nog niet weg zijn. Frans laat zijn hoofd
even rusten tegen de deurpost. Zou Sara hier
geweest zijn? Heeft Johan haar meegenomen? Heeft
ze hier net gedoucht? En waarom zou Johan vooruit
zijn gelopen op hun plan? Hij moet hem zo snel
mogelijk spreken, zeker weten dat alles goed is met
Sara, dat er goed voor haar gezorgd wordt. Beter dan
dat Anita en hij dat doen. Als hij Johan moest geloven
zou ze de liefste pleegmoeder krijgen die ze zich kon
wensen. Nog even kijkt hij rond of er ergens een
spoor van Sara te vinden is, een haar of een kleine
voetafdruk op de grond. Als hij niks kan ontdekken
draait hij zich om en hij pakt het krukje dat naast de
badkamerdeur staat. De honkbalknuppel die altijd
tegen het krukje aan staat valt met een klap op de
grond. ‘Mijn verdediging tegen ongewenste gasten’
noemt Johan de knuppel altijd. Hij zet de kruk in het
midden van de overloop en gaat erop staan. Hij maakt
het haakje los dat aan een luik in het plafond zit en
drukt er twee keer stevig tegenaan. Dan opent het luik
zich en er schuift een zoldertrap naar beneden. Hij
trekt aan de trap zodat hij stevig op de grond staat en
klimt behendig door het luik naar de zolder en trekt
het luik weer dicht om de zolder zo donker mogelijk te
houden. In deze fase is het helemaal belangrijk dat
het donker blijft op zolder, dat heeft Johan hem talloze
malen op het hart gedrukt. Als hij zeker weet dat het
luik goed dicht is loopt hij naar een deur links van
hem. Als hij hem opent, dringt er een hooigeur zijn
neus binnen. Hij houdt van deze geur en snuift een
aantal malen krachtig. Dan stapt hij de kamer binnen
en sluit de deur. Over de hele lengte van de zolder
hangen waslijnen. Wietplanten hangen
ondersteboven aan de lijnen. Frans pakt een van de
plantjes beet en snuift eraan om de geur nog beter in
zijn neus te krijgen. Samen met Johan heeft hij
berekend dat deze oogst zeker voor een half jaar aan
inkomsten gaat zorgen. Ze zullen er beiden ruim van
kunnen leven. Hij twijfelt of hij even het licht aan zal
doen zodat hij de plantjes goed kan zien. Dan loopt hij
resoluut naar het lichtknopje en drukt erop.
Geconcentreerd loopt hij tussen de planten door en hij
pakt ze een voor een beet om de toppen te
controleren… Hij wil zeker weten dat er op geen enkel
plantje schimmel of rot te vinden is. Tevreden stelt hij
vast dat dit nergens het geval is, de plantjes verkeren
in prima conditie. Hij werpt nog een laatste blik op de
plantjes, doet het licht uit en stapt de kamer uit. Door
het luik klimt hij weer naar beneden. Als hij op de
overloop staat hoort hij dat Boris hysterisch aan het
blaffen is. Voorzichtig kijkt hij uit een van de raampjes
aan de zijkant van de boerderij. Het touw waar Boris
aan vastzit staat strakgespannen terwijl het beest
driftig heen en weer rent. Frans gaat op zijn tenen
staan om verder het erf af te kunnen kijken. Dan
herkent hij het politiebusje dat vanmorgen voor het
hotel heeft gestaan. De twee vrouwen die hij die
morgen gesproken heeft over Sara staan ernaast en
lijken te twijfelen of ze het erf op zullen komen.
Vloekend zakt hij door zijn knieën. Doodstil blijft hij
onder het raam zitten, terwijl hij gespannen wacht op
wat er komen gaat. Hoe waren ze Johan in godsnaam
op het spoor gekomen? Hij moest hem zo snel
mogelijk zien te waarschuwen. Hij voelt in zijn jaszak
maar voelt alleen zijn iPhone zitten. De oude Nokia
waar hij Johan normaal gesproken mee belt heeft hij
niet bij zich. Hij twijfelt, zal hij met zijn iPhone bellen?
Maar dan zal het een koud kunstje voor de politie zijn
om zijn relatie met Johan te achterhalen. Johan zou
woest worden als hij dat deed. Een zweetdruppel glijdt
vanaf zijn slaap naar beneden. ‘Godverdomme,’
fluistert hij zacht. Angstgevoel nestelt zich in zijn hele
lichaam. Dit gaat helemaal fout, niet alleen wat betreft
Sara maar op deze manier komt de politie ook nog
eens achter hun lucratieve handeltje. Hij verstijft als hij
de deurbel hoort. Blijkbaar zijn de twee vrouwen
zonder problemen langs Boris gekomen. Hij hoort het
beest nog steeds blaffen maar de toon is aanzienlijk
minder agressief. Weer klinkt de deurbel, gevolgd
door drie harde bonzen op de deur. Hij verbergt zijn
hoofd in zijn hoody en wrijft gespannen met
gelijkmatige bewegingen over zijn knie. ‘Vluchten
zonder rennen, vluchten zonder rennen, vluchten
zonder rennen,’ herhaalt hij net zo lang tot er geen
geluiden meer van buiten komen.

Geef als eerste een reactie

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd.


*