
Hoofdstuk 2
Het politiebureau in Den Burg moet een efficiënte
architect hebben gehad. Het gebouw heeft wel iets
weg van een blokkendoos. De uitsluitend rechte lijnen
van het pand zorgen ervoor dat elke centimeter
gebruikt kan worden. In de kamer waar Dorien
naartoe gebracht wordt, wachten acht mensen van
het rechercheteam op haar. Ze zijn speciaal voor
deze zaak naar Texel gehaald. Ze kent de meesten
redelijk goed, van andere zaken waarin ze hebben
samengewerkt.
Met deze groep staat ze voor de zware taak die Texel
en de rest van Nederland in z’n greep houdt. Als
Dorien iedereen de hand heeft geschud gaat ze zitten
en ze kijkt naar de man die naast haar zit.
‘Arie, kun je me een update geven van wat we tot nu
toe weten?’
De gezette vijftiger kijkt haar vriendelijk aan en knikt.
‘Gistermorgen is er om half tien melding gemaakt van
de vermissing van het vierjarige meisje Sara. De
vermissing is gemeld door haar ouders. Ze staan
sinds een week op camping Duinzicht. Het is een
kleine camping vlak bij De Cocksdorp. Ze beseften
om half negen dat hun dochtertje niet in de tent lag te
slapen.’
Dorien legt even haar hand op zijn arm om aan te
geven dat ze een vraag heeft. ‘Gaat het meisje nog
niet naar school? Het is toch geen vakantie?’
Arie trekt zijn mond naar beneden en haalt zijn
schouders op.
‘Nee, er zijn geen schoolvakanties op dit moment.
Maar ze heeft nog geen leerplicht, hè.’
‘Wanneer hebben ze haar voor het laatst gezien?’
‘Er is nog niet heel uitgebreid met de ouders
gesproken, maar wat ik begrepen heb is dat de
ouders in een andere tent sliepen.’ Hij wacht even en
kijkt haar aan. ‘Nogmaals, het fijne weet ik er niet van.
Vanaf het moment dat ze zich realiseerden dat het
meisje weg was, zijn ze met alle medekampeerders
gaan zoeken en na een uur hebben ze de politie
ingeschakeld. Die zijn gelijk uitgerukt en hebben een
zoekactie gehouden op het eiland. Met tot nu toe
geen resultaat. Ondertussen is het amber alert eruit
gegaan en is het veldje van de camping waar ze
verblijven afgezet. De kampeerders van het veldje zijn
in een hotel ondergebracht. We hebben ze verzocht
vandaag in het hotel te blijven omdat we graag met ze
willen praten. Dit is eigenlijk de status tot nu toe.’
‘Oké, we hebben geen tijd te verliezen. In dit soort
zaken zijn de eerste uren vaak cruciaal, we zijn nu al
een dag verder.’
Dorien kijkt de kring rond terwijl ze haar gedachten
razendsnel probeert te ordenen. Dan blijft haar blik
hangen op Gert, de forensisch rechercheur die recht
tegenover haar zit.
‘Gert, ik begrijp dat het veldje al is afgezet, ik denk dat
jullie direct aan de slag moeten. Met een beetje geluk
zijn er sporen te vinden die ons gaan helpen.’
Haar blik verplaatst naar Marloes, de persvoorlichter.
‘Marloes, houd de aandacht van de pers zo veel
mogelijk vast. Hoe meer aandacht we krijgen, hoe
beter. Arie, lukt het om een helikopter in te schakelen
voor de zoekactie?’
Arie knikt. ‘Daar ga ik achteraan.’
Dan richt ze zich tot de rest van de groep.
‘Oké… we weten dat in dit soort zaken negen van de
tien keer de oplossing in de directe omgeving ligt.
Zoals ik net al zei, zijn de eerste uren in zo’n zaak
vaak cruciaal en die uren hebben we gemist. Wij gaan
naar het hotel waar de ouders en de kampeerders
zich bevinden. We moeten zo veel mogelijk informatie
binnenhalen. We praten met iedereen in de
omgeving. Niet één keer maar twee of drie keer. Alles
wat ze gezien hebben, hoe onbenullig het nu ook lijkt,
leggen we vast. Onze prioriteit op dit moment is het
vinden van het meisje, we zijn niet bezig met het
vinden van een strafbaar feit. Daar is op dit moment
geen sprake van. Er is een appgroep aangemaakt
dus als er iets belangrijks te melden is, vermeld het in
de app. Zo niet dan zien we elkaar hier, om half vijf
vanmiddag.’
Met de vijf overgebleven rechercheurs stapt ze in het
politiebusje die voor ze klaarstaat. De rit over de
autoweg naar De Cocksdorp geeft haar niet echt een
eilandgevoel. De donkere wolken die boven de
weilanden hangen en de zon die er zo nu en dan
tussendoor piept bezorgen haar eerder een
onheilspellend gevoel. Zou ergens onder deze deken
van wolken een meisje van vier te vinden zijn? Dorien
kijkt naar de overige rechercheurs. Ze zitten allen stil
naar buiten te kijken. De meesten hebben zelf
kinderen. Denken ze hier nu aan? Hoe ze
waarschijnlijk veilig in de schoolbanken zitten, zich
hopelijk niet bewust van de gruwelen die hun vaders
en moeders in hun dagelijkse werk als rechercheurs
tegenkomen.
Ze schrikt op uit haar gedachten als het busje tot
stilstand komt voor een oud pand. Het hotel waar de
campinggasten zijn ondergebracht ademt de sfeer
van vervlogen tijden uit. Voor de vrouw die hen
verwelkomt geldt het tegenovergestelde. Haar hippe
kapsel en de modieuze kleren die ze draagt zouden in
geen enkel modeblad misstaan.
Tot haar genoegen hoort Dorien dat Arie de nodige
voorbereidingen heeft getroffen. Alle gasten zijn
vandaag in of in de buurt van hun hotelkamer te
vinden. Er zijn drie aparte kamers gereserveerd om
gesprekken te voeren. Dorien maakt een snelle
verdeling wie welke gesprekken gaan voeren. Zelf
kiest ze ervoor om met Monique, een nog jonge
ambitieuze rechercheur die zelf geen kinderen heeft,
het gesprek met de ouders van het meisje aan te
gaan. Ze vindt het prettig dat Monique geen kinderen
heeft en hoopt dat op momenten dat het voor haarzelf
wellicht te dichtbij komt, Monique de leiding in het
gesprek kan nemen.
Als eerste laten ze de vader van het meisje halen. Na
een klop op de deur steekt een jonge jongen zijn
hoofd naar binnen. Dorien schat hem begin twintig.
Zijn bruine ogen kijken schichtig de kamer rond. Dan
stapt hij met uitgestoken hand op Monique af en stelt
zich voor als Frans van Zanten.
Als hij vlak voor Dorien staat, ziet ze dat op de huid in
zijn gezicht verschillende jeugdpuistjes te vinden zijn.
Een mager snorretje prijkt op zijn bovenlip. De hand
die ze van hem krijgt is slap en voelt vochtig aan. Met
een vriendelijke glimlach gebaart ze hem dat hij kan
gaan zitten. Hem op zijn gemak proberen te stellen is
haar eerste prioriteit. Ze gaat zitten en kijkt hem aan.
Langer dan een seconde lukt het haar niet zijn blik
vast te houden. Zijn ogen zijn geen moment rustig en
lijken alles in de kamer te willen zien.
‘Hoe gaat het met je, houden jullie je een beetje
staande?’
Met een schokkende beweging haalt hij zijn beide
schouders op.
‘Gaat wel,’ mompelt hij zacht.
‘En je vrouw? Houdt zij het een beetje vol?’
‘Mijn vriendin huilt de hele dag, die trekt dit echt niet.’
‘Kun je me vertellen wat er precies gebeurd is? Begin
maar bij het moment dat je je dochtertje voor het
laatst gezien hebt. Wanneer was dat?’
‘Mijn vriendin heeft haar maandagavond om acht uur
naar bed gebracht, dit is de laatste keer dat we haar
gezien hebben.’
‘Jullie hebben niet meer bij haar gekeken die avond?
Of ze lag te slapen?’
‘Nee, ze lag in haar eigen tent. Onze tenten staan met
de voorkant naar elkaar toe, zodat we haar goed
konden horen. We hebben die avond tot ongeveer
tien uur voor onze tent gezeten. Sara is toen haar tent
niet uit geweest, ze moet dus gewoon hebben liggen
slapen.’
‘Om tien uur zijn jullie zelf naar bed gegaan?’
‘Nee, we zijn toen nog op de fiets naar De Koog
gegaan, we hebben wat gedronken in een kroeg
daar.’
‘Welke kroeg was dat?’
‘De Strandjutter.’
Dorien ziet vanuit haar ooghoek dat Monique ondanks
het opnameapparaat dat midden op tafel staat, driftig
aantekeningen zit te maken.
‘Hebben jullie aan een van de andere gasten
gevraagd op Sara te passen?’
‘Nee, dat vonden we niet nodig, Sara slaapt altijd
goed, ze wordt eigenlijk nooit wakker.’
‘Waren er campinggasten die wisten dat jullie Sara
alleen lieten?’
‘Eh… dat weet ik eigenlijk niet. We hebben niet echt
veel contact met de andere gasten.’
De nonchalante houding waarmee hij antwoord geeft
irriteert haar. Om dit te verbergen kijkt ze even van
hem weg; ze richt haar blik op Monique die
onbewogen naar haar vel papier zit te kijken. Dan kijkt
ze weer naar de jongen die voor haar zit, een kind
nog. Hij lijkt totaal geen gevoel te hebben voor de
verantwoordelijkheid die het ouderschap met zich
meebrengt. Ze wil hem wel door elkaar schudden en
hem toeschreeuwen: ‘Wie laat een kind van vier nou
alleen achter in een tent!’ In plaats daarvan haalt ze
diep adem en ze gaat rustig verder.
‘Oké… dus jullie hebben wat gedronken in de
Strandjutter, hebben jullie daar met mensen
gesproken? Misschien benoemd dat jullie dochtertje
lag te slapen op de camping?’
Frans denkt even na. ‘We hebben wel even met een
wat oudere man gesproken, maar we hebben het niet
over Sara gehad.’
‘Weet je hoe die man heet?’
‘Nee, we hebben even met hem gesproken, hij is toen
weggegaan.’
‘Hebben jullie verder nog met iemand gesproken?’
‘Nee, we hebben daarna nog twee drankjes gehad en
zijn toen weggegaan.’
‘Terug naar de camping?’
‘Ja.’
‘Hoe laat waren jullie op de camping terug?’
‘Ik weet nog dat we om half twee uit de kroeg weg zijn
gegaan, en het is ruim een half uur fietsen. Dus dat
zal iets na tweeën zijn geweest.’
‘Heeft een van jullie toen nog bij Sara gekeken? Of ze
nog lag te slapen?’
‘Nee. Ik niet in ieder geval.’
‘Is je nog iets bijzonders opgevallen toen je
terugkwam bij de tent? Een rits die openstond?
Misschien andere campinggasten die nog op waren?’
Frans is weer even stil en dan schudt hij langzaam
zijn hoofd. ‘Nee, niets bijzonders, ik ben de tent in
gegaan en ben gaan slapen. Tot mijn vriendin me de
volgende morgen wakker maakte en zei dat Sara niet
in haar tent lag.’
‘Wat heb je toen gedaan?’
‘Ik maakte me er eerst niet zo druk om, ik dacht dat ze
misschien naar het toiletgebouw was of naar de
schommels die achter in het weiland staan. Mijn
vriendin is haar toen gaan zoeken en ik ben weer in
slaap gevallen. Totdat mijn vriendin echt hysterisch
terugkwam, ze was al bij alle andere tenten
langsgegaan en verschillende campinggasten waren
al aan het zoeken.’
‘Toen ben jij mee gaan zoeken?’
‘Nou, eerlijk gezegd maakte ik me toen ook nog niet
zo druk, ik verwachtte dat ze elk moment wel op zou
duiken. Ik ben eerst gaan douchen. Toen ik klaar was,
was het al half tien. Mijn vriendin was toen al zo
overstuur dat ik de politie heb gebeld om haar gerust
te stellen. Met de politie en de mensen van de
camping hebben we gezocht tot het donker werd.
Maar geen spoor van haar.’
Voor het eerst ziet Dorien een kleine trilling bij zijn lip,
of dit veroorzaakt wordt door verdriet of zenuwen durft
ze niet met zekerheid te zeggen. Ze leunt achterover
in haar stoel, twijfelend of ze hem iets harder aan
moet pakken. Hem moet aanspreken op zijn
nonchalance. In een flits ziet ze Anton voor zich, met
hoeveel zorg hij voor hun kleine meid zorgt. Nooit zou
hij haar één seconde alleen thuislaten. Dan zucht ze
en ze zegt: ‘Oké, Frans. Is er nog iets gebeurd die
avond, al is het maar een heel klein beetje afwijkend
van normaal, wat je is opgevallen?’ De jongen schudt
zijn hoofd. ‘Dan denk ik dat we nu even met je
vriendin in gesprek gaan. Bedankt voor je tijd en ik
beloof je dat we alles in het werk zullen stellen om
Sara te vinden.’
Als Frans opstaat hoort ze Monique zeggen: ‘Nog
even, hoor… Zou Sara een reden hebben gehad om
weg te willen lopen?’
Frans lijkt even van zijn stuk gebracht door deze
vraag, een vage blos verschijnt op zijn wangen.
‘Eh…nee, totaal niet. Waarom zou ze?’
Monique blijft hem onbewogen aankijken. ‘Geen idee,
maar je weet hoe dat soms bij meisjes werkt, toch? Ze
kunnen zo gevoelig zijn. Misschien zijn jullie boos op
haar geweest die dag? Of was zij boos om iets?
Misschien wilde ze iets hebben maar mocht dat niet
van jullie?’
Frans schudt nu driftig zijn hoofd. ‘Nee, er is niks
bijzonders gebeurd en ze is nog nooit weggelopen
dus dit is echt onzin.’
Hij draait zich om en loopt naar de deur. Voordat hij
die opent zegt Monique: ‘Nog één dingetje, hoor… De
man die jullie gesproken hebben in de Strandjutter,
hoe zag hij eruit?’
Frans kijkt naar de punten van zijn schoenen, dan
zegt hij: ‘Dat weet ik niet meer, ik geloof dat hij kaal
was. Gewoon een man, niks bijzonders.’
Dit is een hoofdstuk uit het roman : Schaduw over texel.
Geschreven door: Didi van der Plas.
Geef als eerste een reactie