
Venezuela, een paragnost en vlinders.
Het is al weer meer dan twintig jaar geleden, dat ik samen met mijn oudste dochter landde op het vliegveld van Porlamar. Porlamar is de hoofdstad van het eilandje Isla Margarita in de Caribische zee, voor de kust van Venezuela.
Toen we uitstapten had het net geregend en het voelde alsof je in een warme natte doek werd gewikkeld.
“Je vader is weer thuis”, zei ik tegen mijn dochter.
Een half jaar later ging ik naar een paragnost om mezelf beter te leren kennen en problemen die ik ondervond in mijn werkomgeving te begrijpen. Kijkend naar mijn aura zei Daan: “Je hoort hier niet. Ik zie je lopen aan tropische stranden, zoekend naar exotische dieren. Vooral vlinders hebben je voorkeur.”
Hij hoefde niet te vragen of het klopte, want mijn ogen werden vochtig. Vader was thuis.
In die tijd was Venezuela een welvarend land. Voor ons westerlingen was het leven er erg goedkoop. Voor de nogmeerwesterlingen aldaar begon het leven duurder te worden. Een liter benzine kostte een kwartje, terwijl ik er een jaar eerder nog maar een dubbeltje voor neerlegde. Tanken was lachen!
Mijn dochter en ik besloten een trip naar de Orinoco-rivier te boeken. Ik was meteen enthousiast, denkend aan de muziek van de Ierse Enya. Zij zong en schreef het prachtige nummer ‘Orinoco flow’.
Met nog een achttal Nederlanders boekten we de trip. Vier dagen naar de binnenlanden, waaronder een overnachting in een haciënda en een tocht over de Orinoco.
Vooral dat laatste heeft diepe indruk op me gemaakt. Varend over het donkere water langs huizenhoge bomen. Een luiaard, een brulaap, toekans, ik kende ze al uit de boeken.
Toen ik ‘el capitan’ vroeg of er ook dolfijnen te zien waren, kreeg ik de spot van een mede Hollander over me heen. “We zijn op een rivier hoor!”, lachte hij smalend.
De schipper vertelde dat hij ze er nog niet gezien had, maar dat ze er wel moesten zijn. Ik speurde het wateroppervlak af in de wil er eentje te zien. Dat was moeilijk. De rivier was donker en overal waren zonnevlekken op het water, die het zicht ook niet bevorderden.
Op een kleine vijftig meter voor ons zag ik een blauw licht over de rivier bewegen.
Aan, uit, aan, uit, aan, uit. Ik dacht eerst aan een ijsvogel, maar die knipperen niet zo. Toen viel het kwartje. “Mira, morpho!”, schreeuwde ik. De schipper lachte naar me. “Je bent de eerste Europeaan die deze vlinder aanwijst.”, prees hij me. Dat vergrootte mijn motivatie de roze orinoco-dolfijn te spotten.
Bij een klein zijriviertje, die vast wel een naam had, dreef een grote pol waterplanten. Waterhyacinten. Ze bewogen golvend op het verder rustige wateroppervlak. Ik dacht dat het om een kaaiman ging. Toen verscheen de kop van een dolfijn, een meter of tien voor ons. Hij haalde adem en dook weer. Daarna nog een keer en nog een. Twee of meer dolfijnen. “Inia! Delfin!”, riep ik in extase. De schipper zag ze en lachte me toe. Hij stak zijn duim omhoog. De mede Hollander keek stil zijn ogen uit. Voor hem ging de Orinocowereld ook open. De dieren bleven even in de buurt en verdwenen weer, stil zoals ze gekomen waren.
De blauwe vlinder
Die ontmoetingen, de dolfijn en de blauwe morpho, hebben diepe indruk op me gemaakt. Samen met de indrukwekkende stilte, het donkere licht en de oerwoudgeluiden.
Deze zomer kreeg ik de beschikking over een aantal vlindereitjes. “Voeden op rode klaver en bij hoge temperatuur.”, zei de gever.
Na een maand goede zorg verpopten de rupsen. Groene ronde pyramides hingen aan de takken. Weer twee weken later verscheen de eerste vlinder. Zo groot als een ansichtkaart en hemelsblauw aan de bovenkant. Ik zag mijn blauwe morpho terug! Een paar dagen lang klapwiekte hij door de kamer in een regelmatig tempo: O ri no co, o ri no co, o ri no co.
Hoe mooi kunnen herinneringen zijn.
Geef als eerste een reactie